"Eerlijk zullen we alles delen" of "alles voor de beste". Objectieve
kwaliteitscriteria voor wetenschappelijk onderzoek bestaan inderdaad
niet. Dat lijkt me overigens niet zo'n probleem. Er bestaan wel
tamelijk robuuste criteria die een onderzoeksorganisatie succesvol
kunnen maken en houden. Deze gaan inderdaad allemaal uit van het
optimaal benutten van de wetenschappelijk expertise (hier en elders op
de wereld) om te komen tot zinnige doelstellingen en missie statements
voor die organisaties en een op maat gesneden instrumentarium om de
gestelde doelen te realiseren. Alles wat zich vandaag onder de noemer
"wetenschap" aandient is van een immense diversiteit. Deze
diversiteit manifesteert zich door allerhande tegenstellingen zoals
fundamenteel versus toegepast, grootschalig versus kleinschalig, alfa
versus beta, disciplinair versus multidisciplinair en ga zo maar
door. Het is niet interessant - zelfs naief - om uniformiteit in de
beoordeling van wat daar gaande is na te streven. Een succesvolle
wetenschappelijke infrastructuur moet voornoemde diversiteit
weerspiegelen in een breed spectrum van organisaties. Centralistische
tendensen zijn uit den boze: gebrek aan specifieke expertise is dan
niet aanwezig, en die is cruciaal om flexibel te reageren op kansen en
ontwikkelingen die altijd ergens locaal een kiem hebben. Centralisme
leidt tot een starre hierarchie, een bureaucratie om het geheel
controleerbaar te houden, tot schijnobjectiviteit en het verspillen
van geld ter meerdere glorie van de organisatie etc. Zaken die haaks
staan op goede wetenschap, die het moet hebben van gedrevenheid, skill
en creativiteit. Daar is een gepaste mate van ongecontroleerdheid van
vitaal belang. Generalistische analyse heeft nog nooit een
wetenschappelijke doorbraak tot gevolg gehad, het is vaak wel de
kortste weg naar de creatie van een ideologie.
Die veelheid van organisaties, elk met een herkenbare en niet
tegenstrijdige missie moeten in samenspraak met de voor hun gebied
representatieve wetenschappers heldere doelen en strategieën formuleren die
vruchtbaar en haalbaar zijn. In samenspraak, omdat een gek altijd meer
kan vragen dan honderd geleerden kunnen beantwoorden. Het gaat erom
wetenschappers te motiveren en dat heeft veel te maken met de
mogelijkheid om zich te identificeren met hun organisatie of dat nou
een universiteit is of een bedrijfslabaratorium. Organisaties staan
een breed spectrum aan instrumenten ter beschikking om hun missie te
realiseren: rolling grants, kleine project financiering,
programmafinanciering, individuele supergrants, grote en kleine
investeringspotten, samenwerkingsverbanden aangaan met andere
organisaties, internationale participaties inclusief het ontwikkelen
van thuisbases, de personele infrastructuur op peil houden door het
koesteren van de voedingsbodem (opleiding wetenschappelijke
nachwuchs) en het in stand houden van een primaire infrastructuur:
gebouwen, computers, administratieve ondersteuning etc.
Deze pluriformiteit garandeert flexibiliteit, innovatie en
concurrentie en vraagt om een zeer gevarieerde
beoordelingspraktijk. Soms is het van belang om zwaar te toetsen soms
juist niet en geniet een vederlichte constructie de voorkeur. Soms
moet je er een heel panel van Nobelprijswinnaars voor uit de kast
trekken, soms zou de hint van een gerespecteerde collega voldoende
moeten zijn. In de toegepaste hoek is het praktische resultaat de
beslissende factor. In de fundamentele hoek is het resultaat van te
voren niet bekend en dat veroorzaakt een zekere ambiguiteit in de
beoordeling, zo lijkt het. Daar is peer-review of beter expert-review
eigenlijk de enige succesformule om kwaliteit, relevantie,
productiviteit en innovatief potentieel kritisch te
beoordelen. Beoordelingsmethoden zoals die in zwang zijn bij Big
Brother of De Bus lijken me niet aan te bevelen, daar hoef je geen
aristocraat voor te zijn, ervaring en gezond verstand zijn voldoende.