Lezersaanbieding

De Natuurwetten door Sander Bais
In
de populaire wetenschap rust een taboe op het gebruik van
vergelijkingen. Want bij iedere vergelijking zou de helft van de lezers
afhaken. Sander Bais, hoogleraar theoretische natuurkunde aan de Universiteit van Amsterdam, doorbreekt in De Natuurwetten dit taboe op ondubbelzinnige wijze. Juist de vergelijkingen, als Iconen van onze kennis, staan centraal in dit bijzonder vormgegeven en binnenkort te verschijnen boek.
Ter gelegenheid van het vijftigste nummer van de Academische Boekengids
krijgt u als voorproefje het hoofdstuk over de algemene
relativiteitstheorie van Einstein: een dramatisch keerpunt in onze
perceptie van de kosmos. Wie daarna trek heeft in nog meer
vergelijkingen, kan hier het boek van Bais met een aantrekkelijke korting aanschaffen.
De Natuurwetten gaat over de vergelijkingen die belangrijke
keerpunten markeren in ons denken over de natuur. Vanuit de wetten van
Newton en van Maxwell stapt Bais over naar de macroscopische
vergelijkingen van de thermo- en de hydrodynamica, om vervolgens met de
lezer langs de lijnen van de relativiteits- en kwantumtheorie af te
dalen naar de wetten die aan de basis staan van de natuurwetenschappen.
De algemene relativiteitstheorie
De Einstein-vergelijkingen
De speciale relativiteitstheorie uit 1905 drukt het besef uit dat de
natuurwetten er precies hetzelfde uitzien voor waarnemers die ten
opzichte van elkaar met een constante snelheid bewegen en dat de
lichtsnelheid voor al die waarnemers gelijk is. De absolute notie van
tijd – centraal in de theorie van Newton – bleek niet langer houdbaar,
met alle gevolgen van dien. Na deze drastische ingreep vroeg Einstein
zich af wat een equivalentie tussen versnelde waarnemers zou betekenen.
Die vraag leidde tot een eenzame reis van tien jaar die zou uitmonden
in de algemene relativiteitstheorie. Daarin werden de begrippen
‘ruimte’, ‘tijd’ en ‘zwaartekracht’ op een wonderbaarlijke wijze met
elkaar verweven.
In de algemene relativiteitstheorie hangt het verschijnsel
zwaartekracht direct samen met de kromming van ruimte-tijd. Die
kromming wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van energie en impuls,
in de vorm van materie en straling. In deze radicaal nieuwe kijk vormt
de ruimte-tijd niet langer de onveranderlijke arena waarin alle
natuurverschijnselen zich afspelen: Einstein bevrijdde haar uit de rol
van passieve toeschouwer en maakte haar tot actieve deelnemer aan
dynamische fysische processen. De algemene relativiteitstheorie bood
een verklaring voor een aantal belangrijke waarnemingen waar Newtons
theorie geen antwoord op had en voorspelde daarnaast vreemdsoortige
verschijnselen, zoals zwarte gaten. Bovenal leverde zij een totaal
nieuw, dynamisch perspectief op het heelal.
We weten allemaal hoe het voelt om in een lift te staan die versnelt.
Als je omhoog wordt versneld, voel je je zwaarder; ga je omlaag, dan
voel je je lichter. Door op een weegschaal te gaan staan, kun je op een
objectieve manier vaststellen dat je versneld wordt. Stel, iemand knipt
de liftkabels door, zodat de lift waarin je staat in een vrije val
komt. Dan wordt alles in de lift ‘gewichtloos’: als je iets uit je hand
zou laten vallen, zou het niet op de vloer vallen, maar ten opzichte
van jou in rust blijven. Uit dit kleine gedachte-experiment valt te
concluderen dat een relativiteitsbeginsel voor versnelde waarnemers
iets met de zwaartekracht te maken moet hebben. Waarnemers in vrije val
spelen daarbij een unieke rol, omdat ze gewichtloos zijn en geen
zwaartekracht ervaren.
In verband met versnelde waarnemers valt nog iets belangrijks op te
merken. Stel je een lichtsignaal voor dat van A naar B gaat. Dit volgt
per definitie de kortste weg tussen beide punten – een rechte lijn dus.
Maar als we die lijn volgen in het referentiekader van een waarnemer
die beweegt met constante versnelling, dan beschrijft het signaal een
parabool (een gebogen lijn waarvan de kromming constant is) met een
kromming die gegeven wordt door de zwaartekrachtversnelling, ofwel de
sterkte van het zwaartekrachtveld. Kortom: de kortste weg is dan
gekromd, en dat is bij uitstek het kenmerk van een gekromde ruimte.
Einsteins ontdekking kwam neer op een verband tussen versnelling en
zwaartekracht enerzijds en tussen versnelling en gekromde ruimte
anderzijds. Een verband tussen zwaartekracht en gekromde ruimte was het
logisch en onontkoombaar gevolg.
Om ons een gekromde ruimte voor te stellen, is het verhelderend van
drie dimensies terug te gaan naar twee. Laten we het oppervlak van een
plat vlak vergelijken met het gekromde oppervlak van een bol (zie
illustratie). De bol is een oppervlak met een constante kromming, omdat
het in elk punt in alle richtingen op dezelfde manier gekromd is: alle
punten zijn in meetkundig opzicht gelijkwaardig. Op een bol is de
kortste weg tussen twee punten inderdaad gekromd: een segment van de
grootste cirkel door die twee punten.
Materie veroorzaakt zwaartekracht. Daaruit concludeerde Einstein dat
elke massa – in feite elke vorm van energie – kromming veroorzaakt van
de ruimte-tijd in zijn omgeving. In de tweedimensionale analogie zou
een massa een ‘kuil’ veroorzaken in de vlakke ruimte, vergelijkbaar met
een zware bowlingbal wanneer je die op een schuimrubbermatras legt. De
baan van een knikker zou op dat gekromde vlak ook niet langer
rechtlijnig zijn als die dicht langs de zware bal zou gaan. Zo kan men
zich de afbuiging ten gevolge van de aantrekkingskracht voorstellen als
een gevolg van een gekromde ruimte.
De Einstein-vergelijkingen geven een precieze wiskundige beschrijving van de hierboven beschreven verbanden. De kromming R (x,t) en de metriek g (x,t) in het linkerlid specificeren de meetkundige eigenschappen van de ruimte-tijd. In het rechterlid staat het veld T (x,t) dat de energie- en impulsdichtheid van materie en straling beschrijft. De indices en
verwijzen naar de ruimte-tijd componenten; ze doorlopen de vier waarden
0, 1, 2 en 3, waarbij de 0 staat voor de tijdscomponent. Het linkerlid
van de vergelijkingen legt de meetkundige structuur van de ruimte-tijd
vast, terwijl het rechterlid alle informatie bevat over de verdeling
van materie en straling. De vergelijkingen doen diepgaande uitspraken
over de natuur in de taal van de wiskunde. De term met de zogeheten
kosmologische constante kan ofwel links ofwel rechts staan,
afhankelijk van onze interpretatie ervan. Enerzijds bepalen materie en
straling hoe de ruimte-tijd zich kromt, anderzijds bepaalt de kromming
van de ruimte-tijd de zwaartekracht, die weer beïnvloedt hoe deeltjes
en straling zich voortplanten.
De belangrijkste consequentie van deze vergelijkingen is misschien wel
dat de ruimte-tijd ook in de tijdrichting gekromd kan zijn. Dit
betekent dat de ruimte-tijd verandert, ofwel dynamisch is. Zij is niet
langer de abstracte, onveranderlijke, zuiver wiskundige arena
waarbinnen de natuurkunde zich afspeelt, maar een actieve deelnemer,
die op flexibele wijze betrokken is bij fysische processen, net als
alle andere dynamische vrijheidsgraden.
Er is nog een andere verhelderende invalshoek op de algemene
relativiteitstheorie, die juist niet refereert aan een gekromde
ruimte-tijd. Bij onze discussie van elektromagnetisme hebben we gezien
dat de wet voor de aantrekking – of afstoting – tussen twee ladingen
veel lijkt op Newtons zwaartekrachtwet voor de aantrekking tussen twee
massa’s. Maar we zagen daar ook het grote belang van elektrische en
magnetische velden, niet slechts als wiskundige abstracties om de
krachten tussen ladingen te kunnen berekenen, maar juist als
onafhankelijke vrijheidsgraden die zelf energie dragen en moeten
voldoen aan de Maxwell-vergelijkingen. Die vergelijkingen hebben
oplossingen die overeenkomen met straling die zich voortplant door het
vacuüm. Daarmee werd de volgende, beruchte puzzel opgelost.
Stel, je schudt ergens aan een lading. Dan zou je een verandering in
het elektrische veld verwachten die een andere lading een eind verderop
in beweging kan zetten. Volgens de oude elektrische krachtwet wordt de
kracht instantaan overgebracht. Maar uit de Maxwell-vergelijkingen
volgt dat de verandering in het veld zich slechts voortplant met de
lichtsnelheid – zodat de cruciale notie van causaliteit is
veiliggesteld.
Einstein begreep dat bij Newtons zwaartekrachtwet eenzelfde
‘gelijktijdige werking op afstand’ een onacceptabel conceptueel
probleem opleverde. Met andere woorden: waar Einstein met de speciale
relativiteitstheorie weliswaar het conflict had opgelost tussen
Maxwells en Newtons bewegingsvergelijkingen (zeg F = ma), bleef het
conflict met Newtons zwaartekrachtwet in wezen bestaan. Om dit op te
lossen, moest Einstein een stelsel van vergelijkingen voor het
zwaartekrachtveld vinden dat dezelfde rol zou spelen als de
Maxwell-vergelijkingen voor het elektromagnetisme. Maar die
vergelijkingen konden niet precies hetzelfde zijn, onder meer omdat de
zwaartekracht tussen massa’s altijd aantrekkend is, en nooit afstotend.
De Einstein-vergelijkingen waren het resultaat. Het feit dat er ook een
puur meetkundige interpretatie van die vergelijkingen mogelijk was in
termen van een gekromde ruimte-tijd, was vanuit dat perspectief een
even onverwachte als schitterende bonus.
Einsteins zwaartekrachttheorie is een van de rijkste vruchten van de
theoretische natuurkunde. Ze vormt de heldere belichaming van een
cruciaal keerpunt in ons denken over de natuur en leverde een aantal
opmerkelijke voorspellingen op die Newtons theorie verre overstegen. De
belangrijkste daarvan staan in de zijkolom beschreven. Met een
dergelijk indrukwekkende reeks voorspellingen, die door een overvloed
aan experimenten is bevestigd, vormt de algemene relativiteitstheorie
een van de machtigste conceptuele creaties van de gehele wetenschap.
ZEVEN VOORSPELLINGEN
Perihelium-precessie De
kracht tussen twee massa’s, zoals tussen de zon en elk van de planeten,
wijkt af van de gravitatiewet van Newton. Deze kracht zorgt ervoor dat
de lange as van de ellipsbaan van een planeet niet stilligt in de
ruimte, maar zelf héél langzaam om de zon draait. Voor Mercurius, de
dichtst bij de zon staande planeet, is de precessie zo’n 43
boogseconden per eeuw, een afwijking die precies overeenkomt met de
waarnemingen.
Afbuiging van licht De
baan van een lichtsignaal wordt beïnvloed door de kromming van
ruimte-tijd (dus door de zwaartekracht) en daarom afgebogen wanneer het
een massief object passeert; dat was bij Newton niet zo. Deze
voorspelling kon bevestigd worden tijdens de zonsverduistering van
1919. Het licht van nabije sterren dat vlak langs de zon scheerde, werd
afgebogen. Daardoor leken die sterren verschoven te zijn ten opzichte
van de rest van de sterrenhemel. Een spectaculair voorbeeld van dit
gravitationele lenseffect treedt op wanneer we door de kromming van een
zeer zwaar object hetzelfde verafgelegen sterrenstelsel diverse malen
aan de hemel zien!
Roodverschuiving door de zwaartekracht Licht
kan energie krijgen of verliezen in een zwaartekrachtveld. Het licht
gaat dan niet sneller of langzamer, maar de frequentie ervan neemt toe
(blauwverschuiving) of af (roodverschuiving). Dit effect heeft een
belangrijke rol gespeeld bij de ontdekking van de uitdijing van het
heelal.
Het uitdijend heelal De
wetten die veranderingen in de ruimte-tijd beschrijven, moeten ook
gelden voor de ruimte-tijd als geheel. De Einstein-vergelijkingen
bepalen dus de dynamica van het heelal. In 1922 publiceerde de
Russische wiskundige Aleksandr Friedmann in het Zeitschrift für Physik
oplossingen die correspondeerden met een uitdijend heelal. In 1929 deed
de Amerikaan Edwin Hubble de grensverleggende ontdekking dat ons heelal
daadwerkelijk uitdijt.
Zwaartekrachtstraling De
theorie voorspelt het bestaan van zwaartekrachtgolven die worden
veroorzaakt door sterke versnellingen van zware massa’s, analoog aan de
elektromagnetische golven uit de theorie van Maxwell. Deze voorspelling
is niet rechtstreeks experimenteel bevestigd; wel is er overtuigend
indirect bewijsmateriaal, namelijk het energieverlies in een binaire
pulsar als gevolg van zwaartekrachtstraling. De metingen die inmiddels
al meer dan 25 jaar worden verricht, en waarvoor Joseph Taylor en
Russell Hulse in 1993 de Nobelprijs voor de natuurkunde ontvingen,
komen precies overeen met de berekeningen op basis van de
Einstein-vergelijkingen.
Zwarte gaten Deze
theorie leverde nóg een grote verrassing op. Er waren eigenaardige
oplossingen die ‘zwarte gaten’ genoemd werden – een problematische
voorspelling waarin de wetten van de fysica tegen hun eigen grenzen
leken aan te lopen. Een zwart gat ontstaat wanneer een zware ster,
waarvan alle nucleaire brandstof is verbruikt, ineenstort door zijn
eigen zwaarte en een ‘supernova’ vormt. Er zijn inmiddels veel
supernova’s waargenomen waarbij het centrale object zoveel massa heeft
dat de gebeurtenis alleen begrepen kan worden als de geboorte van een
zwart gat. Ook bestaat het sterke vermoeden dat zich in het midden van
melkwegstelsels enorme zwarte gaten bevinden die gigantische
hoeveelheden sterren verzwelgen.
De kosmologische constante Ten slotte is er de term met de zogenoemde kosmologische constante .
Tegenwoordig wordt deze uitgelegd als de energie van het vacuüm, die
vreemd genoeg een gravitationele afstoting veroorzaakt. Uit
verschillende waarnemingen is komen vast te staan dat, geheel tegen de
verwachting in, deze energiesoort dominant is in het heelal, waardoor
het heelal versneld uitdijt. Dit onderstreept de theoretische stelregel
dat aspecten die niet worden uitgesloten door de principes van de
theorie, uiteindelijk onontkoombaar blijken te zijn, en zich dus gewoon
voordoen.