Functietheorie

Tentamenregeling Functietheorie

Het tentamen bestaat uit eindtoets, tussentoets en tests.
Tests worden gehouden aan het begin van ieder werkcollege en gaan over de stof (sommen en theorie) die de week daarvoor is behandeld. Op het werkcollege kun je daar vragen over stellen. Tests zijn vaak een oude huiswerkopgave, de formulering van een stelling, of soms zomaar een opgave.

Huiswerk

Huiswerk dient als voorbereiding van het werkcollege, en als oefenmateriaal voor de toetsen. Het bestaat uit het maken van eenvoudige en het voorbereiden van moeilijker opgaven. Op het werkcollege wordt geen aandacht besteed aan de eenvoudige opgaven, tenzij studenten daar expliciet om vragen. De moeilijker opgaven heb je thuis voorbereid, dat betekent je hebt hem geprobeerd, misschien opgelost, of bedacht waarom je hem nog niet kon oplossen. Op het werkcollege krijg je ondersteuning bij deze opgaven.

Bepaling cijfer

Het eindcijfer wordt als volgt bepaald: Tussentoets: 30% Eindtentamen: 50% Wekelijkse toetsen: 20% De wekelijkse toetsen worden tijdens de eerste 15 minuten van ieder werkcollege afgenomen, en gaan over de stof die de week daarvoor behandeld is. Meestal zullen de vragen bijna letterlijk overeenkomen met de opgegeven huiswerkopgaven. Het laagste cijfer van de wekelijkse toetsen valt weg.

Bij een gewogen tentamencijfer (3/8 * tussentoets + 5/8 * eindtentamen) van minstens een 6,5 geldt dat het vak altijd gehaald wordt, zelfs als de wekelijkse toetsen het gemiddelde onder de 5.5 brengen.

Anderzijds, bij een gewogen gemiddelde onder 5.0 zullen ook de wekelijkse toetsen niet tot een voldoende kunnen leiden.

Bij het hertentamen tellen de cijfers voor tussentoets en wekelijkse toetsen niet meer mee.

Mocht je door een conflict met een ander vak veel van de werkcolleges moeten missen, neem dan zo snel mogelijk contact met mij op (j.j.o.o.wiegerinck@uva.nl).

In de hertentamens wordt het cijfer alleen door het hertentamen bepaald.


Tentamenstof

De stof voor het tentamen functietheorie bestaat uit de stof in de syllabus functietheorie. Men moet bekend zijn met de definities en de uitspraken van de stellingen, proposities, etc. Ook moet men globaal op de hoogte zijn van de bewijzen. Men moet in staat zijn een en ander toe te passen in vraagstukken vergelijkbaar met de opgaven in de syllabus.

Verder moet men van een aantal stellingen de bewijzen goed kennen. Deze worden ruim voor de toetsdata bekend gemaakt. Op de tentamens (midterm en eind) zal het bewijs van zo'n stelling gevraagd worden


to the home page of Faculteit FNWI

to the home page of KdVI

to the home page of Jan Wiegerinck

terug naar functietheorie