Uit: M. Geels & T. van Opijnen (Eds.), Nederland in ideeën – Dit wil je weten (pp. 256–258). Maven. 2014.
Jelle Zuidema
Cognitiewetenschapper aan de Universiteit van Amsterdam
Ik kom uit een familie van taalpuristen. Zo’n familie waar de gesprekken op familiefeestjes niet gaan over de teloorgang van het Nederlandse voetbal, de economie of het weer, maar over de teloorgang van het Nederlands. Waar men elkaar ooit Kuitenbrouwer’s Turbotaal kado deed (of soms zelfs cadeau), en meer recentelijk de boekjes van Paulien Cornelissen. Het bezoek komt op zo’n feestje binnen (niet langs), de kadootjes worden meegebracht (niet meegenomen), en hoewel we steeds iets ouder zijn dan (niet als) de vorige keer, is het weer net zo gezellig als (niet dan) toen. Onderwijl of intussen (maar niet ondertussen) geniet iedereen van een hapje en een drankje, totdat alle gasten wordt (niet worden) verzocht huiswaarts te keren. Een bijzonder nest dus.
Met zo’n achtergrond was het even schrikken toen ik als student kennis maakte met het wetenschappelijk perspectief op taalfouten. Kort door de bocht: ze bestaan niet. Voor taalwetenschappers is taal een systeem van conventies, van regels en van uitzonderingen, dat voortdurend in beweging is. Spelling, grammatica, uitspraak – het zijn allemaal razend interessante fenomenen in het hoofd van de taalgebruiker (en we willen graag weten hoe ze werken), maar er bestaat geen objectieve norm waar taal aan zou moeten voldoen. Uit beleefdheid voor de collega’s van de afdeling Taalbeheersing – en studenten die tot leraar Nederlands worden opgeleid – maken we soms een onderscheid tussen het prescriptieve en het descriptieve perspectief op taalregels. Maar als je een klein beetje dieper graaft, dan is snel duidelijk dat er geen sprake is van een gelijkwaardige taakverdeling tussen prescriptivisten en descriptivisten: de normen van de taalpurist zijn in de beschrijving van de taalwetenschapper slechts subjectieve oordelen van een zelfbenoemde elite, arbitraire conventies zonder objectieve rechtvaardiging. En dan zijn ze vaak ook nog eens inconsistent met elkaar.
Op het populaire blog voor taalwetenschappers, LanguageLog, zijn met regelmaat vermakelijke stukjes te lezen over de bizarre regels die in handboeken voor correct taalgebruik worden geformuleerd, en vaak door de auteurs van de handboeken zelf vervolgens op grote schaal worden geschonden. Taalpuristen, zo lijkt het, veronderstellen impliciet een daadwerkelijk bestaande Ware Taal, een systeem van exacte regels die helaas, helaas, niet bij iedereen bekend zijn. Wat dat betreft heeft de taalpurist wel iets weg van een kind met een onzichtbaar vriendje, of een fundamentalistisch gelovige die een direct lijntje naar het opperwezen meent te hebben. De werkelijkheid is namelijk dat talen slechts bestaan in de ontelbare interacties tussen miljoenen taalgebruikers, waar kennis van die talen overgedragen wordt van generatie op generatie terwijl er voortdurend en door iedereen stukjes bij worden gemaakt, veranderd of vergeten. In die wirwar van taaluitingen kunnen we heel duidelijk systemen herkennen – de talen Nederlands, Frans, en Swahili bijvoorbeeld – maar die systemen zijn ’emergent’ en hebben geen keiharde grenzen en keiharde regels. Taal is wat dat betreft vergelijkbaar met een hogedrukgebied of een tropische storm: ook die ontstaan in de interactie tussen talloze delen, hebben geen ontwerper, baas of scherpe grenzen, maar hebben niettemin heel reëele gevolgen. En je kunt ze prima een naam geven, herkennen op een luchtfoto en vervolgens weer zien veranderen en oplossen in iets anders.
Dat er überhaupt taalregels zijn – en dat staat niet ter discussie – en dat taalgebruikers zo’n sterk gevoel hebben voor het correct of incorrect toepassen daarvan is op zich weer een fascinerend onderzoeksonderwerp voor de taalwetenschap. Het wijst ons er nog eens op dat taal meer functies heeft dan alleen voor het uitwisselen van informatie. Taal markeert ook groepsidentiteit, en doet dat juist in de diepste krochten van het taalsysteem, waar buitenstaanders de grootste moeite hebben om alle details goed te krijgen. Door net het verkeerde woord te kiezen uit een reeks bijna-synoniemen (gaaf, cool, vet, dope), door een miniem accent in je uitspraak, een tussen-n te weinig of een d in plaats van een dt in de spelling waar het voor de uitspraak of het begrip niets uitmaakt, plaats je jezelf buiten de groep. Studies met baby’s van maar een paar maanden oud laten zien dat ook zij al onbekenden met een bekend accent meer vertouwen dan onbekenden met een vreemd accent. Vanuit evolutionair perspectief is dat eigenlijk niet heel verrassend: het doet denken aan studies naar zangvogels, waar het mannetje met zijn complexe liedje een vrouwtje moet overtuigen dat hij in een goed nest is opgegroeid.
De les voor het dagelijks leven van dit perspectief op taalfouten hangt af van je positie. Zit je in een sollicitatiecommissie, dan kun je je voornemen de kandidaat met de beste relevante vaardigheden aan te nemen, en niet iemand die op het gymnasium en de tennisclub zich de taal van de elite heeft eigen gemaakt. Ben je zelf de sollicitant, dan kun je je maar beter knarsetandend (of knarsentandend) onderwerpen aan de terreur van de taalregels die gelden in de groep waar je bij wilt horen. Daarbij is het misschien prettig dat je de taalpuristen stilletjes een beetje uit kan lachen om hun afwijking en onzichtbare vriendjes. Misschien zegt taalpurisme nog het meeste over de taalpuristen zelf: in ieder geval weet je alvast hoe hun familiefeestjes eruit zien.