Zwarte inktvlekjes op een witte achtergrond

 

Uit: Mark Geels, Tim van Opijnen (Eds.), Nederland in ideeën – Dit is het mooiste ooit. Amsterdam: Maven

Jelle Zuidema

 

Zien doe je een klein beetje met je ogen, maar vooral toch met je hersenen. Doordat je ogen aan de lopende band heen en weer springen, je hoofd en lichaam steeds in beweging zijn en je tientallen keren per minuut je ogen even sluit bij het knipperen, verandert het beeld dat op je netvlies valt voortdurend, zelfs als de wereld om je heen even stil staat. Als je dat allemaal zou merken zou zelfs het wijdse, stabiele uitzicht vanaf een hoge bergtop aandoen als een psychedelisch art-house film.

 

Gelukkig verwerken onze hersenen de inkomende signalen door voornamelijk op zoek te gaan naar informatie in het beeld die niet te voorspellen was op basis van wat je al wist over je omgeving en je eigen bewegingen. De hersenen ontvangen dus niet een objectieve weergave van de buitenwereld, maar construeren een eigen wereld die min of meer consistent is met de maalstroom aan waarnemingen. Zien is hard werken!

 

Een van de consequenties van die actieve rol is dat de hersenen ook dingen kunnen zien die er helemaal niet zijn. En dat geldt net zo zeer op het basale niveau van waarneming van kleuren (denk aan the dress), hoeken en vormen, als op het niveau van complete gebeurtenissen, dromen en verhalen.  Die onwerkelijke, grenzeloze maar toch zichtbare wereld is soms mooier dan de echte maar begrensde wereld.

 

Voor wie mooie beelden wil creeeren schept dat natuurlijk mogelijkheden. Dat geldt allereerst voor de beeldende kunst, maar de meest fascinerende kunstvorm, voor mij als taalwetenschapper, is literatuur, waar lettertjes op papier bij de lezer een oneindige rijke beleving op kunnen roepen, inclusief prachtige vergezichten, intense emoties en diepe inzichten. Literatuur is een kunstvorm die met een minimale interface — in essentie zwarte inktvlekjes op een witte achtergrond — de lezer toegang geeft tot een virtuele wereld waarin verbijsterend veel van de ervaringen uit de echte wereld mogelijk zijn, en meer. Het oude, vertrouwde boek is, wel beschouwd, hightech van de bovenste plank!

 

Literatuur heeft die kracht doordat het vernuftig gebruik maakt van een aantal complexe systemen in de mens die in de evolutie voor heel andere doeleinden zijn ontstaan. Allereerst is daar het visuele systeem, dat de mens in grote lijnen deelt met andere dieren. De inktvlekjes in een boek zijn georganiseerd in letters of karakters. Het schrift is waarschijnlijk een paar keer uitgevonden, voor het eerst zo’n 5.000 jaar geleden in het midden oosten, en daarna geevolueerd tot de verschillende alfabetten en karaktersystemen die de wereld nu rijk is. Die schriftsystemen verschillen, maar ze hebben ook belangrijke overeenkomsten in hun gebruik van basale vormen (lijntjes, hoeken, bochten, kruisjes) waar ons visueel systeem, om heel andere redenen, in gespecialiseerd is. Door die bijna-optimale aanpassing aan het visueel systeem, kun je, als je eenmaal hebt leren lezen, een woord in minder dan 200 milliseconden herkennen en met je ogen doorspringen naar het volgende woord in een zin.

 

Vervolgens is er het taalsysteem dat, eenmaal verworven, ons in staat stelt om van tienduizenden verschillende woorden razendsnel een betekenis te vinden, en die woordbetekenissen te combineren om de betekenis van zinnen en hele teksten te bepalen. Dat taalvermogen bestaat minstens al een paar honderdduizend jaar en mogelijk, in een of andere vorm, al een paar miljoen jaar, maar is uniek voor de mens. De vraag hoe taal is ontstaan in evolutie, en met welke functie, is nog een groot mysterie.

 

Tenslotte maakt literatuur gebruik van onze redeneervermogens om de wereld om ons heen te begrijpen, en in het bijzonder onze sociale cognitie en ons vermogen na te denken over de gedachten van anderen. Veel van die redeneervermogens delen we met andere diersoorten. Vooral in het redeneren over de gedachten van anderen lijken we echt te excelleren in het dierenrijk. Lezers van boeken (en kijkers van films) kunnen prima snappen dat personage 1 niet weet dat personage 2 heeft meegeluisterd toen personage 3 aan personage 4 vertelde over wat A heeft gedaan. De lezer heeft daarmee 5e orde gedachten-over-gedachten (en de auteur van het boek zelfs 6e orde!); chimpansees lijken in experimenten niet verder te komen dan 3e orde.

 

Literatuur is dus een parasitair systeem, dat op oneigenlijke wijze gebruik maakt van die nuttige systemen van waarneming, taal en redeneren, en in het proces de lezer onvergetelijke ervaringen kan bezorgen. Soms zijn die ervaringen mooier, treuriger of spannender dan wat je in het echte leven mee maakt. Sommige van mijn levendigste jeugdherinneringen zijn van ervaringen in de werelden gecreeerd door Roald Dahl, Thea Beckman, Tonke Dragt, J.R. Tolkien en Karl May. Allemaal zogen ze hun verhalen volledig uit de duim, al was het vaak weer op basis van de boeken van anderen. Karl May, zo leerde ik later, was zelfs nooit in Amerika geweest. Zijn gedetailleerde beschrijvingen van de landschappen in het wilde westen waren voor mij zo gaan leven dat ik lange tijd heb gedacht dat dat het mooiste was wat ik ooit had gezien. Dat duurde tot ik zelf in de Rocky Mountains was. Toen bleken de uitzichten nog mooier dan ik me had voorgesteld.